Item baudewijn raes en(de) otte van haeght woenen(de)/ beide te gheldena in p(rese)ncia hebben opembairlic gekint/ en(de) gelijdt dat zij doeghdelijc en(de) wettelijc vercocht/ hebben henricke egnoy van gheldenake de bladinge/ en(de) vruchten metten vr stroe nu staende en(de) wassende/ op twee boend(er) lants hier na genoempt te geldenake/ gelegen Inden yersten op een wynhoff des voirscr(even) baud(ewijns)/ raes gelegen boven de molen van lanskin houden(de) i(½)/ boender oft dair omtrent neven tvoetpat gaen(de)/ tsinte remeysgheest Item van [op] (½) boend(er) lants gelegen/ boven den voirs(creven) hoff neven de goede des voirs(creven) baud(ewijns)/ en(de) de goede jans pieret Welck vruchten toeghste/ als die tijtverdich zijn de voirs(creven) otte gelooft heeft/ den vors(creven) henricke in zijn schue(r) te gheldenake te/ vue(re)n zo wanneer hij des vanden voirs(creven) henr(icke) oft va(n)/ sijnen wegen versocht sal zijn en(de) de selve henric die/ vruchten gereedt sal hebben doen maken Ende de/ vors(creven) baudewijn heeft gelooft den vors(creven) otten dat hij/ hem niet pramen en sal vand(en) stroe en(de) voesteringen/ d(er) voirs(creven) goede dat die hier mede uut sijnen goeden/ mogen zijn onttogen pro certo p(re)cio de quo sat(is)f(actum)/ Geloven(de) van desen vercoepen den vors(creven) henricke inne/ te stane en(de) warant te zijne cor(am) blanckart maes/ januarii vii