It(em) joes van oerbeke in p(rese)ncia heeft gekint en(de) gelijdt dat hij gehave(n)/ en(de) ontfangen heeft va(n) willem(me) cobbelgiers xlvi rijders de xvi/ dair af te xxv stuvers en(de) drie pl(a)c(ken) voir den stuvers gerekent als/ voir tvoldoen van seke(re)n t(er)mi(n)acien bijder stadt va(n) loeven(e) gegeven/ dair inne de selve willem als borge jans lauwereys geduempt/ was Scelden(de) d(air)af quijte den voirs(creven) willem(me) en(de) van alle tghene/ des de voirs(creven) joes den voirs(creven) willem(me) uut saken vand(en) vroe(n)tbeleyde/ dwelc de voirs(creven) joes opde vroente des voirs(creven) jans lauwereys gedaen/ heeft dair de voirs(creven) willem borge voe(r) stont eysschen soude moegen/ Behalven dat de selve joes uut saken van dien noch sal moegen/ v(er)halen op lodewijke uute(n) lyemi(n)gen willem(me) wilen de gruyte(re) ja(n)ne/ laureys oft op hue(r) goede en(de) nyeman(de) anders thien rijders die zij/ hem noch tachter zijn en(de) oick tsurplus vand(en) xvi rijders dat/ die rijders dair voe(r) hij die vroe(n)te beleyt heeft beter zijn dan xxv/ stuv(er)s te drie pl(a)c(ken) tstuc cor(am) hoelair thenis januarii xxviii