It(em) vrouwe (christ)ine vand(er) borch wettige medegesellinne hee(re)n/ aug(ustijn) vand(en) borchove(n) ridders heeft gelooft den voirs(creven) ja(n)ne/[vacat] bode m(ijns) gened(ichs) he(re)n ts(her)togen tot behoef desselfs/ dat zij gheen van hue(re)n oft he(re)n aug(ustijn) huers mans haeflik/ en(de) gereed(en) goed(en) dair af de selve bode inve(n)tar(is) heeft noch/ oich gheen van hue(re)n erflik(en) goeden wair die gelegen sijn/ oft bevond(en) mochte(n) werdden dair af he(m) oic inve(n)tar(is) gebue(re)n/ sal mynde(re)n noch depostu(r)en en sal doen noch laten mynde(re)n/ oft noch depostu(r)en voir aen d(er)re tijt toe dat sij met mijne(n)/ gened(ichen) hee(re)n voirs(creven) ov(er)come(n) en(de) beslicht sal sijn vand(en) actie(n)/ en(de) int(er)est van (con)fiscacie(n) die hij d(air) toe meynt te hebben hier/ af sijn borgen en(de) voir al dit hebbe(n) gesproken als pri(n)cipal(e)/ sculders ongesund(er)t en(de) onv(er)scheide(n) en(de) elc voir al raes/ van grave(n) ende peter van dormale f(ilius) q(uo)nd(am) augustini/ de welke m(ijn) vrouwe voirs(creven) gelooft heeft d(air)af scadeloes/ tontheffen(e) cor(am) eisdem