Cond zij allen lieden dat jan van goethuysen/ ende katlijne van wanghe zijne huysvr(ouw)[e] woenen(de)/ te nederlynthe(r) in p(rese)ncia hebben genomen en(de) bekint/ genomen te hebben(e) tegen henricke de keyse(r) als/ p(ro)cur(eur) m(ijnre) vrouwen der weduwen hee(re)n coenrarts/ wijlen vand(er) meeren ridders hue(r) goed(en) onder wynnen(de)/ land(en) te drie aerd(en) staen(de) met eene(n) beemde dair/ aen gelegen houden(de) thien boend(er) geheeten dbeeckblock/ gelegen bij malcande(re)n top [tot] lynthe(r) Te houden te hebben/ van halfm(er)te lestleden eene(n) t(er)mijn van vi ja(r)en/ lang due(re)nde deen nae [dand(er)] sonder middel vervolgen(de)/ Elcx jairs om en(de) voir vie(r) en(de) vijftich rinsgulden(en)/ te twintich stuv(er)s tstuck loopender mu(n)ten deen helicht/ te kersmisse en(de) dand(er) helicht bynnen der maent/ van m(er)te d(air) nae te betalen(e) quol(ibe)t ass(ecutu)[m] Met/ cond(ici)[en] dat de wynne de lande ten lesten ja(r)e/ sijns voirs(creven) t(er)mijns bloot late(n) sal alsoe hij die/ bevonden heeft Soe dat nochtan de selve wynne/ de voirs(creven) bladinge vande(n) wint(er)coren(e) dair op staen(de)/ inden selve(n) zijne(n) leste(n) ja(r)e voirs(creven) hebben ende/ boe(re)n sal tot zijnder gelieften betalen(de) nochtan niet/ te min van ja(r)e te ja(r)e den voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde/ der voirs(creven) vrouwe(n) hue(r) voirs(creven) tsestich [vie(r)envijftich] rinsgulden(en)/ nae inhouden der ouder voirweerde(n) dair af sijnde/ Item sal de voirs(creven) wynne de voirs(creven) lande wel en(de)/ loflijc houde(n) wynne(n) werve(n) en(de) meste(n) gelijc r(e)genote(n)/ bove(n) en(de) benede(n) Item sal de wynne sculdich/ sijn alle ja(r)e te geven(e) m(ijnen) vrouwe(n) sijne(n) t(er)mijn/ due(re)nde tweelf volle hantkeese ten behoirlijken/ tijde Item sal de wynne zijne(n) t(er)mijn due(re)nde/ dragen en(de) betalen alle alsulken hee(re)n chijs als/ ute(n) voirs(creven) goeden gaen talle(n) hove(n) en(de) plaetsen/ dair men dien vanden selve(n) goede(n) sculdich es sonder/ afslach vand(en) voirs(creven) sestich? liiii rinsgulden(en) Item/ sal de wynne moege(n) tru(n)cken tijtverdich hout/ dat opde boome der selv(er) lande ende beempde/ tot zijne(n) leste(n) ja(r)e des voirs(creven) sijns t(er)mijns bevonden/ sal wordden staen(de) en(de) hij aldair vynden sal/ soe verre dat redelijc sij [It(em) sal noch de voirs(creven) wy(n)ne jairlijcx tzijne(n) laste betalen alsulken xii rijders als tgoidshuys van bethleem heeft op de voirs(creven) goede in afslage vand(en) voirs(creven) liiii r(ins)g(ulden)] Ende alle dese
//
voirweerde(n) (et)c(etera) cor(am) abs(oloens) vynck maii iiii