Cont zij allen lieden dat m(ar)griete jacops weduwe willems/ wijlen van meldert geheeten ruelens anthoenijs kymps/ behouwede zone der voirs(creven) m(ar)grieten beyde woenen(de) te tombeke/ inde p(ro)chie van ov(er)ijssche in p(rese)ncia hebben genomen ende/ bekynnen genomen te hebben(e) van pete(re)n van dormale als/ rintmeest(er) en(de) p(ro)cur(eur) sgoidshuys van ts(her)togendale van wege(n)/ desselfs goidsh(uys) de thiende van tombeke den selve(n) goidsh(uys)/ toebehoiren(de) Te houden(e) te hebben(e) en(de) te gebruyken(e) vand(en)/ yersten daghe van meye lestleden eenen t(er)mijn van negen/ jaren v(er)volgen(de) deen nae dande(r) sond(er) middel volgen(de) elcx/ jairs dae(re)nbynnen [voe(r) en(de) o(m)me] sesse en(de) een halve mudden rocx ende/ vi(½) mudden eeven(en) elcx grains goets en(de) payabels cu(m)/ vanno der maten van ov(er)ijssche alsulcx grains goets/en(de) payabels als vand(er) selver thienden jairlijcx comen sal/ alle ja(r)e te kersmisse te betalen(e) en(de) int voirs(creven) goidsh(uys)/ te leve(re)n den voirs(creven) p(ro)cur(eur) oft den gemechtiden den voirs(creven)/ t(er)mijn due(re)nde quol(ibe)t ass(ecutu)[m] Met condicien oftmen namaels/ bevonde dat de voirs(creven) m(argrie)[te] en(de) anthoenijs voe(r) des voirs(creven)/ steet niet goetgenoech en wa(r)en oft dat e(n)nich van/ hen aflivich wordde voe(r) den voirs(creven) t(er)mijn dat zij dan in/ dien gevalle ande(re) borghen stellen sullen dair voe(r)/ goetgenoech zijnde en(de) dat alsoe dicwijle als dat/ geboren sal En(de) alle dese vorw(er)den cor(am) naus(nijdere) vynck/ novembr(is) xxi